Sociale ontwikkeling

Iemand is sociaal voelend als hij in staat is om de gevoelens, gedachten, meningen, bedoelingen, behoeften en wensen van zichzelf en anderen in te schatten en ernaar te handelen.

  • Een baby is erg afhankelijk van zijn verzorgers en volledig op zichzelf gericht. Langzamerhand krijgt hij meer interesse in anderen. Het herkent geleidelijk aan wat zich afspeelt in zijn hoofd en hart en in dat van anderen. 
  • Een kind heeft behoefte aan erkenning en bevestiging door zijn omgeving. Daarom wilt het graag een ‘eigen plaatsje hebben’ in de groep. Beetje bij beetje leert het wat sociale regels zijn, wat rechtvaardig handelen is en om opvattingen te vormen over goed en kwaad.

Ga snel naar

    Omgaan met mensen

    Mensen leren kennen

    In de omgang tussen moeder en baby is het belangrijk dat de moeder ingaat op wat de baby doet. Zij laat hem initiatief nemen, volgt hem en zorgt ervoor dat hij zelfvertrouwen krijgt in de omgang met andere mensen. Pas als een kind beseft dat het binnen een relatie zelf macht heeft, kan het rekening houden met anderen.

    De omgang binnen een gezin bepaalt sterk tot welke volwassene een kind zal opgroeien. Dat kan vlot zijn in de omgang of star, eerder sociaal of meer op zichzelf gericht, … Broers en zussen zijn oefenmateriaal om sociale eigenschappen te oefenen.

    Mensen leren kennen of mensenkennis betekent wat iemand over medemensen gaandeweg te weten gekomen is. Niet over individuen, maar over ‘de mens’. Het valt niet te onderschatten hoe snel een kind al mensenkennis opdoet. Het weet al snel dat het van verschillende mensen verschillende dingen kan verwachten. Bv. een peuter vraagt al snel bij oma om een snoepje als hij ondervindt dat oma nogal gul is met snoep uitdelen.

    In de opvang

    De kinderopvang is vaak de eerste plek buiten het gezin waar het kind veel vertoefd. Het kind komt er in contact met diverse achtergronden en ontwikkelt sociale contacten. Een kind kan zo op een positieve manier kennismaken met de onderlinge verschillen en elkaars overeenkomsten inzien. In hoeverre dat kan hangt af van zijn ontwikkeling.

    Peuter

    • De contacten onder peuters verlopen in het begin vrij vluchtig en oppervlakkig.
    • Een peuter speelt nog niet samen en kan nog niet delen.
    • Een peuter wil zijn speelgoed vaak niet afstaan. Wees niet te streng als dat gebeurt, maar bevestig hem er ook niet in.
    • Groepsactiviteiten zijn nog niet evident op deze leeftijd. Moedig een peuter niet overdreven aan om hieraan deel te nemen.   


    Kleuter

    • Een kleuter richt zich meer en meer op de groep.
    • Een kleuter speelt meer met anderen, maar de conflicten zijn talrijk.
    • De eerste gevoelens van een speciale band met iemand komen al op vierjarige leeftijd voor.
    • Een kleuter leert stilaan met anderen rekening te houden. Stel duidelijke regels op en leg uit waarom rekening houden met elkaar zo belangrijk is.
    • Een kind moeten leren dat het anderen niet mag beoordelen op grond van verschillen in geslacht, afkomst, fysieke kenmerken, ...
    • Geef zelf het goede voorbeeld.


    Lagereschoolkinderen

    • Vanaf de lagere school zijn er meer duurzame vriendschappen en vaste groepjes.
    • Het groepsgevoel bereikt zijn hoogtepunt en begeleiders moeten minder tussenbeide komen.
    • De wijze van ruziemaken hangt af van de ontwikkelingsfase: eerst slaan, vervolgens schreeuwen en schelden en ten slotte min of meer rustig overleg.
    • Begin zelf niet te schreeuwen en sla nooit, want dan krijgt een kind een reden om de volgende keer zelf agressief te zijn.
    • Kies geen partij. Laat kinderen de ruimte om hun conflicten zelf op te lossen. Grijp enkel in als het nodig is.

    Oriënteren op mensen

    Vanaf de geboorte is een baby geboeid door gezichten, stemmen en aanrakingen. Ziet een baby een mens, dan toont hij dat hij dat prettig vindt. Geleidelijk uit hij dit door te huilen, kraaien, aan te raken, lachen … Zo probeert hij mensen naar zich toe te lokken en bij zich te houden.

    Een baby reageert het meest intens op de menselijke stem, als eerste herkent hij die van zijn moeder. Ook het eerste reukonderscheid is dat tussen moeders geur en die van andere vrouwen. Het eerste woord is vaak ‘mama’.

    Voor een kind zijn mensen veel belangrijker dan dingen. Zolang er mensen zijn die zich met hem bezighouden, kan het zijn speelgoed een tijdje missen. Naarmate het kindje ouder wordt krijgt het steeds meer interesse in dingen en de wereld rondom hem.

    Mensen leren kennen

    In de omgang tussen moeder en baby is het belangrijk dat de moeder ingaat op wat de baby doet. Zij laat hem initiatief nemen, volgt hem en zorgt ervoor dat hij zelfvertrouwen krijgt in de omgang met andere mensen. Pas als een kind beseft dat het binnen een relatie zelf macht heeft, kan het rekening houden met anderen.

    De omgang binnen een gezin bepaalt sterk tot welke volwassene een kind zal opgroeien. Dat kan vlot zijn in de omgang of star, eerder sociaal of meer op zichzelf gericht, … Broers en zussen zijn oefenmateriaal om sociale eigenschappen te oefenen.

    Mensen leren kennen of mensenkennis betekent wat iemand over medemensen gaandeweg te weten gekomen is. Niet over individuen, maar over ‘de mens’. Het valt niet te onderschatten hoe snel een kind al mensenkennis opdoet. Het weet al snel dat het van verschillende mensen verschillende dingen kan verwachten. Bijvoorbeeld: een peuter vraagt al snel bij oma om een snoepje als hij ondervindt dat oma nogal gul is met snoep uitdelen.

    De kinderopvang is vaak de eerste plek buiten het gezin waar het kind veel vertoefd. Het kind komt er in contact met diverse achtergronden en ontwikkelt sociale contacten. Een kind kan zo op een positieve manier kennismaken met de onderlinge verschillen en elkaars overeenkomsten inzien. In hoeverre dat kan hangt af van zijn ontwikkeling.

    Nabootsen

    Een kind imiteert al van jongs af aan andere mensen. Sommige baby’s van enkele uren oud zijn al in staat simpele dingen van volwassenen na te bootsen zoals de tong uitsteken of de mond opensperren.

    Talloze vaardigheden, manieren, woorden en gebaren leert een kind door anderen na te doen. Zo kleedt het een pop op dezelfde manier aan zoals mama bij het kind doet. De verzorgers spelen de hoofdrol in dit proces. Wat zij doen, is daarbij veel belangrijker dan wat ze zeggen.

    Een kind gaat zich in grote mate identificeren met zijn ouder(s). Daarbij is het overnemen van de typische moeder- of vaderrol een belangrijk aspect.

    Later zijn ook leeftijdsgenoten, juf, meester,… voorbeelden bij het nabootsen.

    De ontwikkeling van het zelfbeeld

    De eerste jaren zijn erg belangrijk voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van een kind. Het wordt namelijk niet geboren met een ik-gevoel.

    Om tot dit ik-besef te komen, maakt de baby gebruik van de beelden die anderen over hem vormen. Het is pas tussen 13 en 24 maanden dat een baby tot het besef komt dat hij een persoontje op zichzelf is:

    • Het weet dat het iets kan en wil.
    • Het kan zich verantwoordelijk voelen voor iets.
    • Het kan zich los zien van de anderen. Hierdoor kan het meer en meer kijken naar anderen en zien wat anderen voelen.

    De omgeving heeft een grote invloed op de evolutie van het zelfbeeld van een kind. Bijvoorbeeld: hoe het kind wordt aangesproken, welke aandacht het kind krijgt, …

    Er bestaat een klassiek testje om na te gaan of een peuter al zelfbesef heeft. Maak het neusje van het kind rood. Het kind dat in de spiegel kijkt en zijn eigen neus betast, beseft dat het zelf het spiegelbeeld is.

    Problemen oplossen

    Een kind maakt allerlei emoties mee, zoals boosheid, bang zijn, blijheid of verdrietig zijn.

    De eerste jaren zijn liefhebbende, stabiele, veilige, stimulerende en positieve contacten met volwassenen van cruciaal belang voor een baby om niet helemaal overspoeld te worden door zijn emoties.

    Als een kind zijn emoties leert herkennen, plaatsen en hierbij geholpen wordt door volwassenen, dan werkt dit stressverminderend. Dat bevordert zijn vermogen om flexibel problemen op te lossen en zijn vermogen om met zijn emoties om te gaan.

    Meeleven met anderen

    Kunnen meeleven met anderen of empathie betekent dat iemand op een ervaring van een persoon met emoties reageert alsof het eigen ervaringen zijn. Daarvoor moet een kind zich in de gevoelens van anderen kunnen inleven.

    Er zijn 2 fases:

    1. meevoelen: een kind kan zich al van jongs af aan gevoelsmatig inleven in andere mensen. Op 15 maanden kan een baby naar zijn verdrietige mama toelopen en haar troosten met lieve woordjes. Dit soort meeleven neemt toe vanaf ongeveer 2 jaar. Een kind reageert 'meevoelend’ omdat het nog geen onderscheid maakt tussen zichzelf en anderen. Maakt een ander iets mee wat het kind zelf ook heeft meegemaakt, is het alsof het opnieuw gebeurt. Eigenlijk is dit dus een heel egocentrische manier van meeleven.
    2. meeleven: pas als een kind beseft dat een ander echt een ander is, kan er sprake zijn van meeleven in de altruïstische, onbaatzuchtige betekenis. Dit besef neemt toe vanaf 3 jaar

    Helpen en delen

    Om te kunnen helpen is het nodig dat een kind in de gaten heeft dat een ander iets nodig heeft. Vervolgens moet het kunnen inschatten in hoeverre de ander het prettig zal vinden om geholpen te worden.

    Het ‘kunnen helpen’ loopt eigenlijk gelijk met ‘het kunnen meevoelen’. Pas wanneer een kind gevoelens bij andere mensen kan herkennen en kan bedenken waarom die zich zo voelen, zal het ook kunnen helpen.

    Een kind leert vooral door zijn ouders. Wanneer zij behulpzaam zijn en het kind maakt dit dagelijks mee, zal het zelf waarschijnlijk ook behulpzaam worden.

    De redenen waarom een kind helpt:

    in het begin:

    • omdat het weet dat er een beloning aan verbonden is
    • omdat iemand die boven hem/haar staat het vraagt.

    later:

    • omdat ‘het zo hoort’.
    • omdat het een tevreden zelfgevoel geeft.omdat een ander dit ook bij hem/haar zou doen.

    Delen is voor het kind ingrijpender dan helpen. Eens gegeven blijft gegeven. Het zal dan ook sneller in staat zijn te helpen, dan om te delen.

    Een kind moet eerst iets weten over ‘eigendom’, voor het begrijpt hoe iets ‘van mij’ gemaakt kan worden tot iets ‘van jou’.

    Een kind neemt tussen 1 en 2 jaar bepaalde dingen vast zolang het hem interesseert en vervolgens laat hij het liggen. Hierbij beschouwt hij de dingen die hij niet vasthoudt ook niet als zijn eigendom.

    Een kind wordt na 2 jaar een echte hamsteraar. Een bijna overdreven ‘eigendomsgevoel’ steekt de kop op. Voortdurend zegt het ‘van mij’, ook bij dingen waar het niet mee speelt. Het bewaakt zijn speelgoed zorgvuldig. Als iemand anders het durft aan te raken, zal het dit zeker niet zomaar laten gebeuren.

    Het weggeven komt stilaan op gang tussen 3 en 4 jaar. Geven ziet de kleuter als een vorm van contact met andere mensen. Hij lijkt hiermee te willen vragen: 'Vind je mij nu aardig?'.